regular

Uit het leven gegrepen

Wat is het leven toch oneerlijk! Als ze me nou zouden bekeuren voor die ontelbare keren dat ik door rood rij, of de vele avonden dat ik me al zonder lampjes door het stadsleven begeven heb… Nee hoor, ze pakken met meteen de eerste de beste keer dat ik in het weekend in de trein stap en vergeet een kaartje te kopen. En dan te bedenken dat ik vrijdagavond de laatste trein, die nog binnen mijn OV viel, op een haar gemist had. Gelaten laat ik de vriendelijke conductrice mijn gegevens noteren. Als ze nou eens oprecht aardig was, in plaats van professioneel-correct… Ondertussen kan ik mezelf wel voor mijn kop slaan. Dit besluit ik dan ook maar te doen; dat komt in elk geval mijn geloofwaardigheid ten goede. Helaas, het mag niet baten, de boete wordt er niet minder van.
Ik bedenk me dat ik eigenlijk de NS aansprakelijk kan stellen: als ze die OV-chip wat sneller hadden ingevoerd, dan was dit misverstand nooit ontstaan. Met een pijnlijk voorhoofd stap ik een half uur later uit de trein.

Nog enigszins van slag vanwege het plotselinge verlies van 45 kostbare euro’s, daal ik de roltrap af op Utrecht Centraal. Een buschauffeur denkt me nog even mee te nemen, maar daar ben ik het niet mee eens. Ik heb immers nog steeds geen weekend OV, en bovendien zou ik daarvoor eerst moeten instappen. Ternauwernood weet ik aan het dreigend op me afkomende voertuig te ontkomen en in lichte shock steek ik de weg over richting de immense rij fietsenstallingen.

De volgende uitdaging. Fuck, waar heb ik mijn fiets ook al weer neergezet? Diep gravend in mijn verleden probeer ik erachter te komen waar ik de laatste keer, om precies te zijn twee dagen geleden, afscheid heb genomen van mijn dierbare vehikel? Allerlei herinneringen passeren de revue: mijn eindexamenfeestje, de pesterijen op het schoolplein, de wekelijks kwellende zwemlessen, ja zelfs mijn nageboorte. Maar geen fiets. Ik moet dat ook gewoon in mijn agenda zetten, ben ik meteen van het gezeik af.
Ik besluit de hele rij af te gaan, op zoek naar mijn fiets. Aangezien de wet van Murphy zegt dat je daarbij altijd aan de verkeerde kant begint, neem ik de andere (haha ben ik die Murphy toch mooi te slim af!). Mijn extensieve en systematische screening van alle op tweewielers lijkende objecten blijft zonder resultaat. Drie beldoppen zes snelbinders en een jasbeschermer (je weet maar nooit in wat voor omstandigheden je verzeild raakt) verder, maar geen fiets rijker, begin ik me zorgen te maken. Er zal toch niks gebeurd zijn?
Allerlei doemscenario’s komen in me op: hij zal toch niet? We hadden ons laatste meningsverschil inderdaad nog niet uitgepraat. Ik had die ene keer toch niet door rood…
Heeft hij misschien een mooi vrouwelijk… Nee, ik had hem gewoon goed vastgelijnd.
Hij moest hier nog ergens staan. Ik zou toch zeggen dat hij wel zou opvallen: bruine kleur, roestige spaken, kapotte bagagedrager. En niet te vergeten een zilverkleurige beldop.
Tijdens mijn laatste ultieme poging om mijn erfstuk terug te vinden, spreekt een voorbijganger me aan.
“Wat zoek je?”
“Mijn fiets, een bruine, met een zilveren beldop. Ik heb overal gekeken.”
”Hoeveel wielen heeft ie?”
“Ja twee natuurlijk.”
”Oh dan kan ik je niet helpen.”
”Anders wel dan?”
”Ja, er staat er hier vlakbij wel eentje met één wiel.”
“Oh!” Langzaam dringt de dramatische situatie tot me door. “Take me there!”
De man wijst me het brik, een paar rekken verder. Verbijsterd bekijk ik het resultaat van iets wat een laffe actie met geen enkel doel dan het vernietigen van andermans meest dierbare eigendommen gehad kan hebben. Geen wonder dat ik ‘m niet herkend had: naast een wiel zijn ook de bagagedrager, het zadel en de zilveren beldop verdwenen. Knap van de voorbijganger dat ie ‘m nog herkend had. Ik besluit hem te bedanken met een doos Merci. Daar stond hij blijkbaar op te wachten, want meteen stapt hij op zijn fiets en spurt weg. Mooie beldop heeft ie trouwens, van glimmend zilver.

Er zit niets anders op dan een kaartje te kopen en alsnog de bus te nemen. Na een korte woordenwisseling met de buschauffeur (“net wilde je ook niet mee!” “Jij wilde me dood hebben!”) eindig ik met een gebroken been op de invalidenplek. Komt die ook nog een keer van pas.
Als na een paar minuten de medereizigers beginnen te mopperen dat we maar niet vertrekken, besluit ik de toestand van de chauffeur te checken. Op een straaltje bloed uit zijn neus en een lichtblauwe huidskleur na, ziet hij er nog aardig competent uit. Toch is hij niet te porren voor een ritje, ook niet als ik een van de net vergaarde fietssloten gebruik.
Ik merk dat de sfeer langzaam grimmiger wordt en dat de medepassagiers zich langzaam collectief tegen me beginnen te keren. In een boek las ik laatst iets erg zinvols over groepsdruk en veranderende rolpatronen onder extreme omstandigheden. Met die gedachte in mijn achterhoofd, neem ik het verstandige besluit de boel de boel te laten en te voet verder te gaan. Met een ferme sprong verlaat ik de bus. Opgelucht kijk ik om me heen. De zon schijnt. Het brengt me tot de take home message van dit intrigerende en op oncontroleerbare feiten gebaseerde verhaal: Wat is het leven toch mooi.