regular

Blijf niet te lang

‘Je blijft toch niet te lang weg hè?’

Hij haalt zijn schouders op. Langzaam opent hij het linker portier van de auto en stapt uit. Zwijgend.

‘Nou tot zo!’ Ze kijkt hem na terwijl hij over de parkeerplaats weg sjokt. Zijn geruite blouse komt onder zijn bruinleren jasje uit. Ooit zei ze daar nog iets van, nu koestert ze het.

In de auto op weg naar hier spraken ze niet. Eigenlijk hadden ze al drie dagen nauwelijks een woord gewisseld. Vanaf het moment van de uitbarsting.

Nietsvermoedend was ze die avond naast hem op de bank gaan zitten. Ze had zelfs nog plakjes worst en kaas gesneden met zijn favoriete mosterd erbij. Hij keek niet op, nam een slok van zijn Heineken en slaakte een zucht. Ze vroeg wat er was. Er was niets.
Hij schoof dichter tegen haar aan. Ze wist niet of het bewust was. Hij legde een arm achter haar op de rugleuning van de bank, toen om haar heen. Ze kreeg het warm. Hij ook, dat rook ze en wist niet wat ze hiermee aanmoest. Haar adem stokte. Hij hijgde, had klamme handen, drukte ermee tegen haar bovenarm. Hij omklemde haar, zij wrikte zich los, hij greep haar vast, zij gilde, hard, hij schreeuwde en liet haar los.

Daarna spraken ze. Ze spraken in weinig woorden, maar genoeg voor helderheid. Hij miste iets, al jaren. Zij barstte in tranen uit, want ze kon hem niet bieden waar hij naar verlangde. Het lukte niet meer – waarom wist ze niet. Weer sloeg hij een arm om haar heen, nu als echtgenoot en trooster. Hij stelde een oplossing voor. Zij trilde toen ze die hoorde. Dat was altijd haar nachtmerrie geweest, stamelde ze. Hij haalde zijn schouders op. Wist niets anders.

Twee dagen later doorbrak ze de stilte.

Ze zouden samen gaan, vandaag. Met een vreemd gevoel in haar maag werd ze naast hem wakker. Half zeven, las ze op de wekker. Zonder hem te ontwaken gleed ze zachtjes uit bed, schoot in haar ochtendjas, schoof in haar pantoffels en schuifelde zachtjes de kamer uit. Beneden zette ze koffie en smeerde de broodjes voor zijn lunch.

Om negen uur kwam hij beneden en schoof aan. Drie keer vroeg ze hem iets. Twee keer antwoordde hij ja, een keer was er weer die schouderophaling. Even na tienen vertrokken ze. Ja, dat kon, wist hij van collega’s.

Ze reden naar de brug waar zij zo vaak met bonzend hart overheen had gefietst, omlaag starend naar de stoet traag passerende auto’s, van aftandse Fordjes tot stationwagons met kinderzitjes. Het groene lichtje op het dashboard knipperde rechtsaf en deed haar slikken.

Twintig minuten is hij nu al weg. Hoe lang duurt zoiets eigenlijk? Vraagt ze zich af. Ze is naast de auto gaan staan en kijkt naar de bomen die de parkeerplaats omringen. Die hebben nooit een gevoel van gebrek, denkt ze. Af en toe passeert er een auto, meestal met alleen een bestuurder, soms een bijrijder, louter mannen. Een jonge vrouw met fel geblondeerd haar passeert op een fiets. Aan haar stuur hangt een plastic Lidl-tasje met boodschappen. Wat zou erin zitten? Ze heeft geen idee.

Weer een blik op haar horloge. Een half uur dat langer lijkt dan achtentwintig jaar huwelijk. Misschien moet ze een wandeling gaan maken, gewoon om de tijd te doden. Manlief zal zo wel klaar zijn en haar opwachten als ze later terugkomt. Ze sluit de auto af en loopt dezelfde lijn die haar echtgenoot een half uur eerder volgde.

Ze slentert. Ze twijfelt. Wil ze dit wel? Wil ze hier lopen, wil ze wel zien wat ze daar zal zien? Toch loopt ze door. Ze loopt, eerst alleen voor zich uit kijkend, maar dat wat zich afspeelt in haar ooghoeken trekt haar blik opzij. Ze ziet de aanlegplanken die de brug leggen tussen de wereld van vraag en die van aanbod. Ze ziet gesloten gordijnen, vrouwen, haast zonder kleren, rokend en bellend in deuropeningen. Ze ziet mannen, van schichtig tot laconiek, komen en gaan.
Dan, ineens geluid. Gejammer, gehuil. Een vrouw in pikante lingerie met een geruite doek in haar handen rent naar buiten, schreeuwt, gilt, haar make-up stroomt over haar wangen. “Dood! Morsdood!”
Ze loopt naar de vrouw, omhelst haar, troost haar. Wat gebeurde er, vraagt ze.

‘Zijn blouse zat zo strak, zei hij. Hij had alles nog aan. Ik rukte ‘m van zijn lijf, maar het was al te laat…’

‘Zijn blouse?’

‘Ja, deze.’

Geruit.